Vlaanderen.be | Kunstenenerfgoed.be

Leren uit de ervaringen van het eerste Cijferboek

Uit het eerste Cijferboek werden lessen getrokken voor het volgende Cijferboek.

Een eerste vaststelling was dat de cultureel-erfgoedsector organisatorisch complex in elkaar zit. Dat maakt het soms moeilijk om betrouwbare cijfers te verzamelen. Die complexiteit ligt vooral bij de musea. Die zijn vaak onderdeel van een gemeente of een provincie. In die grote structuren is het moeilijk om kosten van centrale diensten te becijferen. Daardoor blijven kosten voor infrastructuur, schoonmaak of ondersteuning vaak buiten beeld. Omdat dat moeilijk op te lossen is, onderschat het Cijferboek vaak de totale kost van die instellingen.

Bovendien werd vastgesteld dat veel musea een structuur nodig hebben die een meer dynamische werking mogelijk maakt. Veel musea maken dan ook gebruik van een verzelfstandigde rechtspersoon (vzw). Meestal kiezen ze dan voor gedeeltelijke verzelfstandiging: sommige functies blijven stedelijk (bijvoorbeeld personeel), andere functies worden opgenomen door een vzw (bijvoorbeeld collectiewerking). Om zicht te krijgen op de totale financiering van de instellingen moet je dus de twee in beeld brengen. Het formulier om de gegevens op te vragen werd daarom aangepast.

Een tweede belangrijke vaststelling is dat de sector overbevraagd is, en terecht klaagt over de vele rapporteringen en enquêtes. Bij de evaluatie van het eerste Cijferboek werd daarom beslist om vragen waarop niet genoeg respons kwam, of waarvoor de opzoekingskost te hoog was, te schrappen. Een tweede maatregel is dat het formulier om de beleidsrelevante gegevens op te vragen afgestemd werd op andere enquêtes. Gegevens over financiën en personeel worden in dezelfde vorm opgevraagd als door de Nationale Bank. Doordat de gevraagde cijfers daardoor vaak overgenomen kunnen worden uit de boekhouding en de sociale balans, beperkt dat de opzoekingskost.

Bezoekcijfers zijn nog een knelpunt. In het kader van de beheersovereenkomsten 2014-2018 werd het format van de bezoekcijfers afgestemd met de musea. Er zijn nog andere administraties die ook bezoekcijfers opvragen in een andere vorm (Toerisme, Onroerend Erfgoed). Op termijn moet dat gelijkgeschakeld worden.

Ten slotte werd bij de opmaak van het eerste Cijferboek ook benadrukt dat de bezorgde cijfers geen onderdeel zijn van de ‘officiële’ rapportering aan de overheid. Zij worden alleen gebruikt om sectorevoluties in kaart te brengen, niet om individuele instellingen te evalueren. De ervaring leert dat die aanpak niet optimaal is. Omdat de cijfers niet gebruikt mogen worden om musea te evalueren, was daarvoor nog een aparte enquête nodig. Om het aantal enquêtes te beperken, wil Kunsten en Erfgoed op termijn komen tot een situatie waarin de instellingen nog maar één keer per jaar ondervraagd worden (als ze hun jaarverslag indienen) met een set van data die vooraf bekend zijn.